Decemberbrief 2016
Belastingplannen 2017
De Belastingplannen 2017 begeven zich nu aan het einde van de parlementaire weg. De Tweede Kamer heeft de Belastingplannen aangenomen. De Eerste Kamer moet dat nog doen. Naast de Belastingplannen voor 2017 treedt er op 1 januari 2017 ook andere wetgeving in werking, denk bijvoorbeeld aan de nieuwe bijtellingspercentages voor de auto van de zaak, de permanent verhoogde schenking voor de eigen woning en het nieuwe heffingssysteem in box 3. In deze brief geven we een overzicht van de meest ingrijpende maatregelen die in beginsel op 1 januari 2017 in werking treden of waarvoor de jaarovergang van belang is.
Decemberbrief 2016
Inhoudsopgave
1. Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 3
1.1 Belastingverlaging in de tweede en derde belastingschijf 3
1.2 Verhoging inkomensgrens 52%-tarief 3
1.3. Verhoging arbeidskorting maar afbouw begint bij lager inkomen. 3
1.4 Toch verhoging ouderenkorting. 3
1.5 Minder bijtellingscategorieën in 2017. 3
1.6 Wijziging kosten onzelfstandige werkruimte in huurwoning. 4
1.7 Verhoging aftrek bepaalde algemene kosten. 4
1.8 Herinvesteer op tijd. 4
1.9 Spreid uw investeringen voor meer KIA. 4
1.10 Minder energie-investeringsaftrek. 4
1.11 Pas op voor de desinvesteringsbijtelling. 5
1.12 Voorkom dat oude verliezen niet meer verrekenbaar zijn. 5
1.13 Minder mogelijkheden met een vrijgestelde beleggingsinstelling (vbi) 5
1.14 Laatste keer tijdig melden gegevens eigenwoninglening bij familie of BV. 5
1.15 Ook renteaftrek voor woning in aanbouw als bouw nog niet is gestart 6
1.16 Verhuur niet verkochte woning nog even uitstellen of juist niet 6
1.17 Stel levering van uw verkochte woning nog even uit 6
1.18 Check uw dubbele hypotheekrenteaftrek. 6
1.19 Loopt uw termijn af voor dubbele renteaftrek bij verhuur? 6
1.20 Anticipeer op verdere tariefsverlaging aftrek kosten eigen woning. 7
1.21 Rentemiddeling: aftrek boeterente wettelijk geregeld. 7
1.22 Minimumlooptijden eigenwoningpolissen blijven buiten toepassing. 7
1.23 Renteaftrek voor vruchtgebruiker krachtens erfrecht 8
1.24 Schulden waarop krachtens erfrecht vruchtgebruik rust aangeven bij
vruchtgebruiker 8
1.25 Vergeet niet uw lijfrentepremie te betalen. 8
1.26 Tijdelijke maatregel te veel betaalde lijfrentepremies eindigt 9
1.27 Onzekerheid over afschaffing aftrek scholingsuitgaven. 9
1.28 Afschaffing aftrek uitgaven monumentenpanden uitgesteld. 9
1.29 Uw box-3-vermogen vanaf 2017 anders belast 9
1.30 Kinderalimentatieverplichting niet in box 3. 10
1.31 Stap over op groen beleggen. 10
1.32 Anticipeer op één peildatum in box 3. 10
2. Vennootschapsbelasting. 10
2.1 Herfinancieren hypotheek bij uw BV. 10
2.2 Minder vennootschapsbelasting betalen. 11
2.3 Later verzoeken om belastingplicht Vpb. 11
2.4 Zorg dat het liquidatieverlies in 2016 aftrekbaar is 11
2.5 Voorkom dat oude verliezen niet meer verrekenbaar zijn. 11
2.6 Voorkom bijbetaling vennootschapsbelasting. 11
3. Loonheffingen. 11
3.1 Handhaving Wet DBA uitgesteld. 11
3.2 Aanwijzen vergoedingen en verstrekkingen in het kalenderjaar 12
3.3 Bent u voorbereid op het verbod op inhoudingen op het minimumloon? 12
3.4 Geen jaarloonuitvraag meer 12
3.5 Lager gebruikelijk loon voor innovatieve start-up. 13
3.6 Werkgevers- en werknemerslasten Zorgverzekeringswet 13
4. Schenken en erven. 13
4.1 Vanaf 2017 permanent vrijgesteld schenken voor de eigen woning tot € 100.000. 13
4.2 Bespaar erfbelasting via jaarlijkse schenking aan uw kinderen. 14
4.3 Eenmalig vrijgesteld schenken aan uw kinderen. 14
4.4 Let op tijdige besteding tijdelijke verhoogde eigenwoningschenking bij verbouwing. 15
4.5 Stel fiscaal partnerschap voor schenk- en erfbelasting veilig. 15
4.6 Belastingvrij schenken aan uw kleinkinderen. 15
4.7 Kies de juiste WOZ-waarde voor de geërfde woning. 16
4.8 Serviceflats op marktwaarde waarderen. 16
5. Omzetbelasting. 16
5.1 Nieuwe regeling btw-teruggaaf bij oninbare vorderingen. 16
5.2 Eerder een btw-belast bouwterrein. 17
5.3 Wijziging btw-vrijstelling voor watersportorganisaties 17
5.4 Herrekening en herziening van voorbelasting. 17
5.5 Btw-correctie privégebruik auto van de zaak. 17
5.6 BUA-correctie voor personeelsvoorzieningen. 18
6. Kindregelingen. 18
6.1 Minder kosten voor kinderopvang. 18
6.2 Meer kindgebondenbudget 18
7. Pensioen. 19
7.1 Einde pensioen in eigen beheer 19
7.2 Niet meer doorwerken om pensioen uit te stellen. 20
7.3 Maximum pensioenopbouw vervalt 20
7.4 Oplossing voor tegenvallend pensioen verlengd tot 1 juli 2017. 20
7.5 Nederlanders in Duitsland met bedrijfspensioen- of lijfrente-uitkering opgelet! 21
8. Sociale zekerheid en arbeidsrecht 21
8.1 Lage-Inkomensvoordeel (LIV) vanaf 2017. 21
8.2 Actie nodig om eigenrisicodrager WGA te blijven. 22
8.3 Voortaan no-riskpolis arbeidsgehandicapte onbeperkt geldig. 22
8.4 No-riskpolis oudere werklozen. 22
8.5 Minimum(jeugd)loon stapsgewijs omhoog. 22
8.6 Doe de sectorcheck. 22
8.7 Geen transitievergoeding bij vervangende cao-voorziening. 23
8.8 Compensatie transitievergoeding bij ontslag na langdurige ziekte. 23
9. Familierecht 23
9.1 Van algemene naar beperkte huwelijksgemeenschap. 23
In deze digitale decemberbrief is de stand van zaken in wet- en regelgeving verwerkt tot 14 december 2016. Hoewel ten aanzien van de inhoud de uiterste zorg is nagestreefd, kan niet volledig worden ingestaan voor eventuele (druk)fouten en onvolledigheden. Daarvoor wordt geen aansprakelijkheid aanvaard.
1. Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
1.1 Belastingverlaging in de tweede en derde belastingschijf
Het tarief in de tweede en derde belastingschijf in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen bedraagt 40,40%. Een belastbaar inkomen uit box 1 (inkomen uit werk en woning) tussen € 13.793 en € 66.421 valt in 2016 in deze tariefschijven. Kortom, het inkomen van de meeste mensen wordt tegen 40,40% belast. Volgend jaar gaat dit tarief verhoogd naar 40,80%.
1.2 Verhoging inkomensgrens 52%-tarief
Heeft u nu een belastbaar inkomen van meer dan € 66.421? Iedere euro die u meer verdient, wordt dan belast tegen 52% in plaats van 40,40%. Volgend jaar gaat deze inkomensgrens omhoog. U betaalt dan vanaf een belastbaar inkomen van € 67.072 over iedere euro 52% inkomstenbelasting.
1.3. Verhoging arbeidskorting maar afbouw begint bij lager inkomen
De maximale arbeidskorting bedraagt nu € 3.103. In 2017 wordt deze korting verhoogd naar maximaal € 3.223, maar er wordt dan eerder begonnen met de afbouw van de korting. Dit jaar krijgt u steeds minder arbeidskorting vanaf een arbeidsinkomen van € 34.015. Volgend jaar begint die afbouw al bij een arbeidsinkomen van € 32.444.
1.4 Toch verhoging ouderenkorting
In tegenstelling tot eerdere plannen van dit kabinet wordt de ouderenkorting volgend jaar verhoogd tot € 1.292. Dit jaar bedraagt deze korting € 1.187. Om het koopkrachtverlies van gepensioneerden te repareren werd de ouderenkorting in 2016 eenmalig verhoogd, maar daar is nu kennelijk van afgezien.
1.5 Minder bijtellingscategorieën in 2017
Rijdt u in een (zeer) zuinige (bestel)auto van de zaak? In dat geval heeft u een bijtelling wegens het privégebruik van 0%, 4%, 7%, 14%, 15%, 20% of 21%, afhankelijk van de CO2-uitstoot van uw (bestel)auto. Vanaf 2017 zijn er nog maar twee bijtellingscategorieën: 4% voor de nul-emissieauto en 22% voor alle andere auto’s. Er is echter overgangsrecht waardoor u maximaal nog 60 maanden (vanaf de 1e tenaamstelling) het huidige bijtellingspercentage van de auto mag houden. Heeft u met uw huidige auto van de zaak een groot deel van de 60-maandentermijn nog niet benut, dan is het meestal voordeliger om deze termijn van maximaal 60 maanden eerst uit te rijden, voordat u overgaat tot vervanging van de auto, tenzij u overgaat van een (zeer) zuinige auto naar een nul-emissieauto.
1.5.1 Uw (lease)contract loopt bijna af
Loopt het (lease)contract van uw huidige auto bijna af, dan kan vervanging in 2016 van de huidige (lease)auto toch zinvol zijn. U krijgt dan voor de nieuwe auto weliswaar een hogere bijtelling van 4%, 15% of 21% dan u nu heeft (tenzij u in een nog zuiniger auto gaat rijden dan u nu rijdt). Maar doordat u die bijtelling dan weer 60 maanden mag behouden, kan dit toch voordeliger zijn dan wanneer u na 1 januari 2017 uw auto vervangt. De bijtellingspercentages zijn dan immers hoger dan in 2016.
1.5.2 Niet gunstig voor onzuinige auto’s
Het overgangsrecht pakt niet gunstig uit als u in een auto rijdt, waarvoor een bijtelling van 25% geldt. Per 1 januari 2017 gaat het algemene bijtellingspercentage voor het privégebruik van een auto van de zaak van 25% naar 22%, maar dit geldt niet voor de auto’s van de zaak met een bijtelling van 25% die al eerder voor het eerst te naam zijn gesteld in het kentekenregister. Zij behouden de resterende looptijd van 60 maanden (vanaf de 1e tenaamstelling) nog het hogere bijtellingspercentage van 25%. Wilt u na 1 januari 2017 niet (per se) in een milieuvriendelijke auto rijden maar wel een lagere bijtelling, dan zult u uw huidige auto na 1 januari 2017 zo snel mogelijk moeten vervangen. Voor deze auto geldt dan een bijtellingspercentage van 22%.
1.6 Wijziging kosten onzelfstandige werkruimte in huurwoning
Bent u ondernemer in de inkomstenbelasting of resultaatgenieter en drijft u uw onderneming of werkzaamheid in of vanuit een huurwoning? In dat geval kunt u onder voorwaarden de huurkosten in aftrek brengen op uw winst of resultaat. Dat heeft onze hoogste rechter – de Hoge Raad - dit jaar beslist. Ondernemers en resultaatgenieters met een onzelfstandige werkruimte (bijvoorbeeld een zolderkamer) in een huurwoning hebben daardoor meer aftrekmogelijkheden dan ondernemers of resultaatgenieters met een onzelfstandige werkruimte in een koopwoning. Vanaf 1 januari 2017 kunnen ondernemers (resultaatgenieters) die werken vanuit een onzelfstandige woonruimte in een huurwoning de huurlasten niet meer in aftrek brengen op hun inkomen.
Tip
De wijziging treedt in werking op 1 januari 2017. Verhuist u in 2016 naar een huurwoning of start u een onderneming en woont u in een huurwoning, dan kunt u dit jaar nog van de huidige regels profiteren.
1.7 Verhoging aftrek bepaalde algemene kosten
De aftrekuitsluiting voor kosten van onzelfstandige werkruimtes in huurwoningen levert de staat ongeveer € 20 miljoen op. Dit wordt teruggesluisd naar ondernemers in de inkomstenbelasting en resultaatgenieters door de aftrek van bepaalde algemene kosten te verhogen van 73,5% naar 80%. De betreffende algemene kosten zijn kosten van voedsel, drank, genotsmiddelen, representatie, congressen, symposia, seminars en dergelijke.
1.8 Herinvesteer op tijd
Heeft u een herinvesteringsreserve die dit jaar moet worden gebruikt, investeer dan nog in 2016. Dat is het geval als 2016 het derde jaar is na het jaar waarin u de herinvesteringsreserve vormde. Hiermee voorkomt u dat u de reserve aan de belastbare winst moet toevoegen.
1.9 Spreid uw investeringen voor meer KIA
Voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) is het bovendien zinvol om te bekijken of u bepaalde investeringen nog in 2016 moet doen of dat het juist gunstiger is om deze door te schuiven naar 2017. Het spreiden van investeringen kan u meer KIA opleveren. Investeert u tussen € 2.300 en € 56.024, dan krijgt u hierover 28% KIA. Voor een totale investering tussen € 56.024 en € 103.748 ontvangt u een vast bedrag van € 15.687. Voor investeringen van in totaal tussen € 103.748 en € 311.242 neemt dit vaste bedrag geleidelijk af. Boven een investeringsbedrag van € 311.242 krijgt u geen KIA meer. Investeert u meer dan dit bedrag, dan is het spreiden van de investeringen over 2 jaren dus altijd voordeliger.
1.10 Minder energie-investeringsaftrek
De energie-investeringsaftrek (EIA) wordt volgend jaarverlaagd met 3%. Daarvan is 2,5% structureel en 0,5% tijdelijk. Op 1 januari 2021 gaat het EIA-percentage namelijk weer omhoog met 0,5%. U kunt van de EIA gebruikmaken als u voor meer dan € 2.500 aan energiebesparende investeringen doet die op de Energielijst staan. U kunt nu 58% van de waarde van een kwalificerende energiebesparende investering aftrekken van uw winst. Bent u van plan te investeren in energiebesparende bedrijfsmiddelen, doe die investeringen dan nog dit jaar. U krijgt dan meer aftrek dan volgend jaar.
Tip
Naast de EIA kunt u ook gebruiken van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA).
1.11 Pas op voor de desinvesteringsbijtelling
Heeft u voor uw investeringen investeringsaftrek genoten, voorkom dan een desinvesteringsbijtelling. U krijgt hiermee te maken als u voor een bedrijfsmiddel investeringsaftrek heeft geclaimd, maar u dit bedrijfsmiddel verkoopt binnen 5 jaar na het begin van het jaar waarin u de aftrek had geclaimd. Ook als u binnen die termijn een handeling verricht die met verkoop gelijk te stellen is - u brengt bijvoorbeeld een bedrijfsmiddel over naar uw privévermogen - krijgt u met de desinvesteringsbijtelling te maken. Check daarom altijd eerst de investeringsdatum voordat u tot desinvesteren overgaat. Wellicht moet u dat pas in 2017 doen.
1.12 Voorkom dat oude verliezen niet meer verrekenbaar zijn
Heeft u in het verleden verliezen geleden, dan kunt u die verrekenen met winst van de voorafgaande 3 jaar of met de winsten in de negen volgende jaren. Dit betekent dat verliezen uit 2007 na 31 december 2016 niet meer verrekenbaar zijn. Door tijdig actie te ondernemen, kunt u (een deel van) de verliezen wellicht toch nog verrekenen. Dat kan bijvoorbeeld door stille reserves in bedrijfsmiddelen te realiseren. Uw adviseur kan voor u onderzoeken welke mogelijkheden u nog heeft.
1.13 Minder mogelijkheden met een vrijgestelde beleggingsinstelling (vbi)
Beleggingen in een vrijgestelde beleggingsinstelling (vbi) zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Tot Prinsjesdag 15.15 uur kon u een aanmerkelijk belangclaim zonder belastingheffing doorschuiven naar een vbi. Daarvoor is nu een stokje gestoken. Voortaan moet u in box 2 afrekenen over een aanmerkelijk belangclaim als het lichaam waarin u een aanmerkelijk belang heeft, de vbi-status verkrijgt.
1.13.1 Box-3-vermogen naar een box-2-vbi
Brengt u box -3-vermogen onder in een vbi waarin u een aanmerkelijk belang heeft, dan wordt dit niet alleen belast in box 2, maar blijft dit vermogen ook belast in box 3 als dit binnen 18 maanden weer terugkomt in box 3. Zo wordt de zogenoemde flits-vbi tegengegaan. U krijgt wel de mogelijkheid om deze dubbele heffing te voorkomen door aan te tonen dat er een zakelijke reden was om het vermogen binnen 18 maanden weer terug te halen naar box 3.
1.13.2 Koppeling percentage rendement vbi aan percentage hoogste schijf in box 3
Het percentage van het forfaitair rendement uit een vbi wordt automatisch gekoppeld aan het voor dat jaar geldende percentage van de hoogste schijf in box 3. In 2017 bedraagt dat percentage 5,39%
1.14 Laatste keer tijdig melden gegevens eigenwoninglening bij familie of BV
Heeft u in 2015 een woning gekocht met een lening van uw ouders of van uw eigen BV?
In dat geval kunt u de rente alleen in aftrek brengen op uw box-1-inkomen als u de gegevens over die lening tijdig meldt bij de Belastingdienst. Dat kan bij de aangifte IB 2015, maar dit moet u uiterlijk hebben gedaan op 31 december 2016. Wordt uw aangifte IB 2015 pas na 31 december 2016 ingediend, dan moet u de melding dus al uiterlijk voor het einde van dit jaar hebben gedaan. Bij een niet-tijdige melding vervalt de renteaftrek over 2015. Deze sanctie vervalt vanaf het aangiftejaar 2016. Vanaf dat belastingjaar hoeft u deze informatie alleen nog in uw IB-aangifte te vermelden.
Let op
Deze meldplicht geldt alleen voor leningen die op of na 1 januari 2013 zijn aangegaan en waarop u jaarlijks verplicht annuïtair moet aflossen. U hoeft dus geen gegevens te vermelden van een op 31 december 2012 bestaande lening. Dat geldt ook als na 1 januari 2013 de rente van deze lening is of wordt gewijzigd of de lening is overgesloten.
1.15 Ook renteaftrek voor woning in aanbouw als bouw nog niet is gestart
Bij nieuwbouw is al sprake van een woning in aanbouw vanaf het moment van sluiten van de koop-/aannemingsovereenkomst. Bij een bouwkavel waarbij de bouwkundige werkzaamheden zijn begonnen, is in ieder geval sprake van een woning in aanbouw vanaf 6 maanden voorafgaand aan de start van de bouwwerkzaamheden. In beide gevallen moet de woning in het kalenderjaar of de 3 opvolgende jaren bestemd zijn als hoofdverblijf. Dit is van belang voor het recht op renteaftrek voor een eigenwoningschuld voor een woning in aanbouw. Deze goedkeuring wordt per 1 januari 2017 in wetgeving omgezet.
1.16 Verhuur niet verkochte woning nog even uitstellen of juist niet
Overweegt u om uw niet verkochte eigen woning tijdelijk te verhuren? In dat geval kan het verstandig zijn om dit over de jaarwisseling heen te tillen. De woning en de hypotheek gaan namelijk tijdens de verhuurperiode tot uw box 3-vermogen behoren. De peildatum voor de box 3-heffing is 1 januari van het kalenderjaar. Heeft u nog overwaarde op uw niet verkochte woning en stelt u de aanvang van de verhuur uit tot na de jaarwisseling, dan bespaart u dus box-3-belasting. Is uw hypotheekschuld hoger dan de waarde van uw woning, dan staat uw woning ‘onder water’. In dat geval kan het wel aantrekkelijk zijn om de verhuur nog dit jaar te starten.
1.17 Stel levering van uw verkochte woning nog even uit
Verkoopt u dit najaar uw eigen woning met een overwaarde maar heeft u aan het eind van het jaar nog geen nieuwe eigen woning gekocht? U doet er dan verstandig aan om de levering van uw verkochte woning uit te stellen tot na 1 januari 2017. Zolang de levering nog niet heeft plaatsgevonden, blijft de woning tot box 1 behoren. De overwaarde hoeft u dan op de peildatum 1 januari 2017 niet op te nemen in de rendementsgrondslag van box 3. Staat uw huis ‘onder water’? Dan is levering in 2016 juist voordelig voor de box-3-heffing. Dit geldt ook als u nog dit jaar een woning wilt kopen met eigen vermogen.
1.18 Check uw dubbele hypotheekrenteaftrek
Staat uw voormalige eigen woning te koop en bent u inmiddels verhuisd naar een andere eigen woning? Of heeft u de woning al wel verkocht, maar nog niet overgedragen aan de koper? U kunt dan tijdelijk zowel de rente van de hypotheek op uw voormalige woning als van de hypotheek op uw huidige eigen woning in aftrek brengen in uw IB-aangifte. Dat geldt ook voor de situatie waarin u al een woning heeft gekocht, maar nog niet bent verhuisd of waarin u een woning laat bouwen. De termijn voor de dubbele hypotheekrenteaftrek is in de regel drie jaar. Ga na of u nog dubbele renteaftrek heeft.
1.19 Loopt uw termijn af voor dubbele renteaftrek bij verhuur?
Verhuurt u uw niet verkochte woning inmiddels tijdelijk? Als die verhuur eindigt binnen de 3-jaarstermijn voor dubbele renteaftrek, dan herleeft de dubbele renteaftrek voor de resterende termijn van 3 jaar. Tijdens de verhuur heeft u dus geen renteaftrek. Zodra de 3-jaarstermijn is verstreken, heeft u daarna bij beëindiging van de verhuur definitief geen recht op renteaftrek meer, tenzij u zelf weer in de tijdelijk verhuurde woning gaat wonen.
1.20 Anticipeer op verdere tariefsverlaging aftrek kosten eigen woning
Het maximale tarief waartegen u de (rente)kosten van de eigen woning kunt aftrekken gaat sinds 2014 jaarlijks met 0,5% omlaag en bedraagt nu 50,5%. Dit gebeurt totdat het tarief is teruggebracht tot het tarief van de derde belastingschijf (in 2016: 40,40%). De aftrek in de hoogste schijf bedraagt in 2017 dus 50%. De opbrengsten worden teruggesluisd naar de burgers via verlenging van derde schijf tot en met 2017 en door vanaf 2018 het tarief van de tweede en derde belastingschijf te verlagen naar 38%.
Let op
Volgend jaar gaat de inkomensgrens verder omhoog, waarbij iedere euro die u meer verdient, wordt belast tegen het hoogste belastingtarief van 52%. Die grens ligt nu bij € 66.421. Volgend jaar gaat deze inkomensgrens naar € 67.072.
Tip
U mag in 2016 de hypotheekrente over de periode 1 januari tot 1 juli 2017 vooruitbetalen en in 2016 in aftrek brengen. Doe dit wel in overleg met uw bank. Er zijn banken die hier niet aan meewerken. Als het kan, laat dan de vooruitbetaling schriftelijk vastleggen. U heeft dan tegenover de Belastingdienst een bewijs van betaling.
1.21 Rentemiddeling: aftrek boeterente wettelijk geregeld
Sinds eind november 2015 wordt op grond van een goedkeuring de boeterente aangemerkt als rente van schulden en niet meer als kosten van geldleningen. Bent u met uw bank rentemiddeling overeengekomen voor de resterende rentevaste periode van uw hypotheek? In dat geval kunt u op grond van die goedkeuring de opslag voor boeterente in aftrek brengen op uw box-1-inkomen. Oók als de aanslag al onherroepelijk vaststaat. U dient daarvoor een verzoek om ambtshalve vermindering in binnen vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de aanslag betrekking heeft. Deze goedkeuring wordt nu omgezet in wetgeving.
1.22 Minimumlooptijden eigenwoningpolissen blijven buiten toepassing
Het aantal echtscheidingen neemt toe. Dat geldt ook voor het aantal gevallen waarin mensen met een restschuld blijven zitten nadat hun huis dan eindelijk toch is verkocht. Ook blijkt dat steeds meer mensen een beroep moeten doen op een vorm van schuldhulpverlening. Wellicht bevindt ook u zich in een of meerdere van deze situaties. Heeft u een kapitaalverzekering eigen woning (KEW) of een spaarrekening eigen woning (SEW) of een beleggingsrecht eigen woning (BEW) of een box-3-kapitaalverzekering van vóór 1 januari 2001? U kunt dan bij uitkering gebruikmaken van een vrijstelling in box 1 als u ten minste 15 of 20 jaar premie of inleg heeft betaald. Kunt u echter niet anders dan tot afkoop overgaan of moet u tot verkoop van de woning overgaan en verhuist u naar een huurwoning? In die gevallen kunt u de vrijstelling ook benutten als u niet aan de minimumlooptijden van 15 jaar (lage vrijstelling) en 20 jaar (hoge vrijstelling) voldoet. U moet de uitkering dan wel gebruiken om uw eigenwoningschuld af te lossen. Ook bij aflossing van een restschuld van een vervreemde eigen woning, mogen de minimumlooptijden buiten toepassing blijven.
1.22.1 Minimumlooptijden gaan helemaal vervallen
De minimumlooptijden gaan helemaal vervallen, maar nog niet op 1 januari 2017 maar op een later tijdstip. Eerst worden de gevolgen ervan onderzocht. De resultaten daarvan worden vóór 1 februari 2017 verwacht. Ook vindt momenteel overleg plaats met banken en verzekeraars. Die moeten immers willen meewerken aan het vervroegd aflossen. Als het geheel vervallen van de minimumlooptijden in werking treedt, kunt u de vrijstelling in box 1 ook benutten als u met het gespaarde of belegde vermogen in de spaar- of beleggingshypotheek tussentijds (een deel van) uw eigenwoningschuld wilt aflossen. Zo kunt u dan jaarlijks boetevrij 10% (soms 20%) aflossen en de restantschuld in één keer belastingvrij aflossen zodra het belegde of gespaarde vermogen gelijk is aan de resterende eigenwoningschuld. Ook wordt het dan mogelijk om bij het einde van de rentevaste periode de eigenwoningschuld belastingvrij af te lossen. U moet dan wel vanaf het begin jaarlijks premie of inleg hebben betaald binnen de geldende bandbreedte. Dit wil zeggen dat de hoogste premie of inleg maximaal een 10-voud is van de laagste premie.
1.22.2 Let op beperking renteaftrek bij latere verhuizing
Heeft u nog verhuisplannen? Een aflossing op uw hypotheek betekent dat uw renteaftrek voor een nieuwe hypotheek bij een latere verhuizing mogelijk wordt beperkt door de werking van de bijleenregeling. Uw eigenwoningreserve (verschil tussen de netto verkoopprijs van uw verkochte woning en uw hypotheek) is groter door de aflossing op de eigenwoningschuld. U wordt geacht deze reserve te herinvesteren in uw nieuwe woning. In zoverre heeft u geen renteaftrek voor de nieuwe eigenwoningschuld.
1.23 Renteaftrek voor vruchtgebruiker krachtens erfrecht
Sinds 1 januari 2013 kan de eigenwoningrente alleen worden afgetrokken als de eigenwoningschuld een schuld is van de belastingplichtige. Als de volle eigendom van een woning krachtens erfrecht is gesplitst in een vruchtgebruik (vaak de langstlevende ouder) en een blote eigendom (vaak de kinderen), is de eigenwoningschuld die de erflater is aangegaan een schuld van de bloot eigenaar. Zonder nadere regelgeving zou de vruchtgebruiker dus geen renteaftrek hebben, hoewel hij/zij wel de rente betaalt. Door een goedkeuring is dit echter – onder voorwaarden - toch mogelijk. Deze goedkeuring is omgezet in een wettelijke regeling. Ook daar zijn wel voorwaarden aan verbonden.
1.24 Schulden waarop krachtens erfrecht vruchtgebruik rust aangeven bij vruchtgebruiker
Goederen waarop een vruchtgebruik rust, worden in box 3 voor de blooteigendomswaarde belast bij de bloot eigenaar en voor de waarde van het vruchtgebruik bij de vruchtgebruiker. Maar behoren de goederen tot een nalatenschap waarop krachtens erfrecht een vruchtgebruik rust, dan worden de goederen volledig bij de vruchtgebruiker (vaak de langstlevende ouder) in box 3 belast. De bloot eigenaar (vaak het kind) geeft dan niets aan in box 3. Deze regeling geldt echter alleen voor de bezittingen en niet voor de schulden. Tot een nalatenschap waarop krachtens erfrecht een vruchtgebruik rust, kunnen echter ook schulden behoren. Deze schulden maken dan deel uit van een zogenoemde algemeenheid waarop een vruchtgebruik rust. De bezittingen van een algemeenheid worden dan geheel in box 3 belast bij de vruchtgebruiker. De schulden verminderen echter het box-3-vermogen voor de blooteigendomswaarde bij de bloot eigenaar en voor de waarde van het vruchtgebruik bij de vruchtgebruiker. Hoewel de vruchtgebruiker alle rente over de schulden betaalt, kan zij/hij toch slechts de waarde van het vruchtgebruik in mindering brengen in box 3. Om deze ongewenste situatie weg te nemen, worden vanaf 1 januari 2017 de schulden die deel uitmaken van een algemeenheid waarop krachtens erfrecht een vruchtgebruik rust, volledig bij de vruchtgebruiker in aanmerking genomen.
1.25 Vergeet niet uw lijfrentepremie te betalen
Heeft u een pensioentekort, dan kunt u hiervoor een aanvullend inkomen regelen. Bijvoorbeeld door bij een verzekeraar een lijfrentepolis te sluiten of bij een bank een lijfrentebankspaarproduct. De lijfrentepremie die u in 2016 heeft betaald, kunt u aftrekken in uw aangifte IB 2016 die u volgend jaar indient bij de Belastingdienst. Het is niet meer mogelijk om na afloop van het jaar de lijfrentepremie te betalen en dan de aftrek terug te wentelen naar het voorafgaande jaar.
1.26 Tijdelijke maatregel te veel betaalde lijfrentepremies eindigt
De afgelopen jaren zijn de mogelijkheden ingeperkt om betaalde lijfrentepremies af te trekken. Het kan daarom maar zo gebeuren dat u meer premie heeft betaald, dan dat u nog in aftrek kunt brengen, bijvoorbeeld omdat u al jaren dezelfde premie betaalt en er vanuit gaat dat die premie nog steeds aftrekbaar is. Wilt u eigenlijk alleen lijfrentepremie betalen voor zover deze aftrekbaar is, dan kunt u gebruik maken van een tijdelijke regeling om de ‘te veel’ betaalde lijfrentepremies zonder belastingheffing terug te laten betalen door de uitvoerder. Deze tegemoetkoming geldt voor betalingen die zijn gedaan tot en met 31 december 2016. De inspecteur moet eerst toestemming geven.
Tip
Controleer of er bij u sprake is van ‘te veel’ betaalde premies. Als dit het geval is, zorg er dan voor dat de inspecteur uiterlijk op 31 december 2017 uw verzoek om terugbetaling heeft ontvangen.
1.27 Onzekerheid over afschaffing aftrek scholingsuitgaven
U kunt onder voorwaarden scholingsuitgaven in aftrek brengen in uw aangifte voor de inkomstenbelasting. Het is de bedoeling dat deze aftrek vanaf 2018 wordt afgeschaft. Daarvoor in de plaats moet er een nieuwe niet-fiscale uitgavenregeling komen in de vorm van scholingsvouchers. Die vouchers komen beschikbaar voor de om- en bijscholing van mensen die werken in kwetsbare beroepen en sectoren. Zo moeten zij inzetbaar blijven op de arbeidsmarkt. Ook zzp’ ers kunnen van de regeling gebruikmaken. De Tweede Kamer vindt echter dat er teveel onduidelijk is over deze vervangende regeling om met de voorgestelde afschaffing in te stemmen. Het voorstel wordt daarom nu aangehouden tot er meer duidelijk is over de vervangende regeling. Die duidelijkheid komt er in het voorjaar van 2017. Minister Bussemaker heeft overigens nog steeds de intentie om de aftrek van scholingsuitgaven per 1 januari 2018 af te schaffen.
1.28 Afschaffing aftrek uitgaven monumentenpanden uitgesteld
De onderhoudskosten voor monumentenpanden zijn aftrekbaar tot 80%. Dit geldt zowel voor monumentenpanden die u als eigen woning in gebruik heeft als voor box-3-panden. Voorgesteld is om deze aftrek vanaf 1 januari 2017 af te schaffen en vanaf 2019 te vervangen door een subsidieregeling. Voor de jaren 2017 en 2018 geldt wel een overgangsregeling. Die is bedoeld voor eigenaren van rijksmonumenten die al onomkeerbare financiële verplichtingen zijn aangegaan. Ook dit voorstel heeft de eindstreep niet gehaald en wordt aangehouden totdat er meer duidelijkheid over de alternatieve regeling is.
1.29 Uw box-3-vermogen vanaf 2017 anders belast
U betaalt momenteel meer belasting in box 3 dan dat u aan rendement ontvangt. Dat geldt met name ten aanzien van de rente op uw spaartegoed. Daarom wordt vanaf 1 januari 2017 het heffingsvrij vermogen in box 3 verhoogd naar € 25.000 per belastingplichtige en het fictieve rendement van 4% wordt vervangen door een staffel van jaarlijks veranderende fictieve rendementen. Voor het jaar 2017 wordt het fictief rendement 2,87% tot een vermogen van € 100.000 (per belastingplichtige), tussen € 100.000 en € 1 miljoen 4,60% en daarboven 5,39%.
Tip
Onder de huidige regeling maakt het niet veel uit bij welke partner het vermogen in box 3 wordt aangegeven. Het schuiven met vermogensbestanddelen tussen de partners wordt vanaf 2017 echter wel van belang in verband met de verschillende fictieve rendementen. Heeft u een box 3-vermogen van € 200.000. Dan is het verstandig om dit over u beiden gelijkelijk te verdelen, zodat bij ieder van u het fictief rendement van 2,87% van toepassing is. Verdeelt u niet, dan bedraagt het fictief rendement van uw box 3-vermogen boven € 100.000 4,60%.
1.29.1 Op zoek naar alternatieven
Voor grote vermogens betekent de wijziging in de box-3-heffing een flinke lastenverzwaring. Het is daarom zinvol om te kijken of er alternatieven zijn. Zo kunt u misschien beter uw eigenwoningschuld aflossen, of uw vermogen overbrengen naar een open fonds voor gemene rekening of misschien wel naar een BV? Het is de moeite waard om dit eens te laten uitzoeken.
1.30 Kinderalimentatieverplichting niet in box 3
Kinderalimentatierechten zijn geen bezitting voor de rendementsgrondslag van box 3. Maar sinds 1 januari 2015 wordt de kinderalimentatieverplichting wel als schuld in aanmerking genomen in box 3. Dit hangt samen met het vervallen van de aftrek uitgaven van levensonderhoud van kinderen. Er is verzuimd om deze verplichting ook uit te sluiten van box 3. Dat gaat alsnog gebeuren per 1 januari 2017.
1.31 Stap over op groen beleggen
Sinds 1 januari 2013 bestaat er alleen voor groene beleggingen nog een heffingskorting in box 1. Deze korting bedraagt 0,7% van de waarde van deze beleggingen die is vrijgesteld in box 3. De vrijstelling in box 3 bedraagt maximaal € 57.213 per belastingplichtige (fiscale partners: € 114.426).
Nu uw spaarsaldo niet veel rente oplevert, is het fiscaal voordeliger om groen te gaan beleggen.
1.32 Anticipeer op één peildatum in box 3
Voor de heffing in box 3 geldt slechts één peildatum: 1 januari van het kalenderjaar. De waarde van uw vermogen op 1 januari 2017 is dus bepalend voor de inkomstenbelasting die u dat jaar in box 3 verschuldigd bent. Het kan dus verstandig zijn om de geplande aankoop van dure goederen die niet tot box 3 worden gerekend (denk aan een auto, boot of kunstwerk), nog dit jaar te doen.
1.32.1 Betaal uw belastingschulden
Belastingschulden kunt u niet aftrekken van uw vermogen in box 3. Als u deze schulden vóór 31 december 2016 betaalt, dan wordt uw vermogen in box 3 lager en bespaart u dus box 3-heffing. Een uitzondering wordt gemaakt voor de nog te betalen erfbelasting. Die schuld is wel aftrekbaar van uw box-3-vermogen.
2. Vennootschapsbelasting
2.1 Herfinancieren hypotheek bij uw BV
Heeft u in privé een eigenwoningschuld met een hoge rente en heeft uw BV overtollige liquiditeiten?
In dat geval kan het herfinancieren van de bankschuld bij uw eigen BV fiscaal voordelig zijn. Zorg wel dat uw eigenwoninglening op zakelijke afspraken is gebaseerd. Vraag uw adviseur om uit te zoeken of herfinanciering ook voor u voordelig is.
2.2 Minder vennootschapsbelasting betalen
U gaat minder vennootschapsbelasting betalen. De eerste schijf van de vennootschapsbelasting van 20% wordt namelijk in 2018 verlengd van € 200.000 naar € 250.000, in 2020 naar € 300.000 en in 2021 naar € 350.000. Winsten boven deze bedragen blijven belast tegen 25%.
2.3 Later verzoeken om belastingplicht Vpb
Een stichting of vereniging met beperkte winstgevende ondernemingsactiviteiten zijn in beginsel vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Als het echter voor hen voordeliger is om toch belastingplichtig te zijn voor de vennootschapsbelasting, kunnen zij daar om verzoeken binnen zes maanden na het eind van het jaar. Die termijn blijkt in de praktijk echter te kort te zijn. Daarom wordt deze termijn verlengd door te bepalen dat het verzoek uiterlijk gelijktijdig met het indienen van de aangifte wordt gedaan.
2.4 Zorg dat het liquidatieverlies in 2016 aftrekbaar is
Wordt een deelneming ontbonden, dan ontstaat mogelijk een liquidatieverlies. Een liquidatieverlies is onder voorwaarden aftrekbaar van de winst. Eén daarvan is dat de vereffening voltooid moet zijn. Wilt u het liquidatieverlies nog in 2016 in aftrek brengen, zorg dan dat de vereffening in 2016 is afgerond.
Tip
Wilt u in 2017 uw BV liquideren? In dat geval kunt u in een aandeelhoudersbesluit vóór 31 december 2016 vastleggen dat u het boekjaar wilt verlengen tot de liquidatiedatum. U hoeft dan maar één aangifte vennootschapsbelasting te (laten) doen over het boekjaar 2016 tot en met de liquidatiedatum.
2.5 Voorkom dat oude verliezen niet meer verrekenbaar zijn
Heeft u in het verleden verliezen geleden, dan kunt u die verrekenen met winst van het voorafgaande jaar of met de winsten in de negen volgende jaren. Dit betekent dat verliezen uit 2007 na 31 december 2016 niet meer verrekenbaar zijn. Door tijdig actie te ondernemen, kunt u (een deel van) de verliezen wellicht toch nog verrekenen. Dat kan bijvoorbeeld door stille reserves in bedrijfsmiddelen te realiseren. Uw adviseur kan voor u onderzoeken welke mogelijkheden u nog heeft.
2.6 Voorkom bijbetaling vennootschapsbelasting
Laat een reële inschatting maken van de verschuldigde vennootschapsbelasting in 2017, zodat u niet een te lage voorlopig aanslag voor de vennootschapsbelasting krijgt opgelegd. Als u na afloop van het jaar vennootschapsbelasting blijkt te moeten bijbetalen, dan loopt u het risico daarover - bij de huidige rentestand - 8% belastingrente in rekening gebracht te krijgen.
3. Loonheffingen
3.1 Handhaving Wet DBA uitgesteld
De invoering van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA) en de overgang naar het systeem met modelovereenkomsten hebben al veel onrust veroorzaakt. Zoveel zelfs dat inmiddels is besloten om de handhaving van de Wet DBA uit te stellen van 1 mei 2017 tot 1 januari 2018. Dit betekent dat u als zzp’ers en opdrachtgevers tot die tijd en over die periode geen boete of naheffing krijgt. Alleen als er overduidelijk sprake is van schijnzelfstandigheid zal de Belastingdienst wel vanaf 1 mei 2017 de nieuwe regels van de Wet DBA handhaven. In de tussenliggende periode wordt gekeken of de Wet DBA gemoderniseerd kan worden. Daarbij wordt met name gekeken naar de begrippen ‘gezagsverhouding ‘en ‘vrije vervanging’. Medio 2017 wordt opnieuw gekeken of verder uitstel nodig is.
3.2 Aanwijzen vergoedingen en verstrekkingen in het kalenderjaar
U komt alleen voor een gerichte vrijstelling of een vrijstelling binnen de vrije ruimte in aanmerking als u de vergoeding of verstrekking aanwijst als eindheffingsbestanddeel. In de loonaangifte over het eerste tijdvak in 2017 kunt u in de vrije ruimte alleen de vergoedingen en verstrekkingen opnemen die u in 2016 als eindheffingsloon heeft aangewezen. De Belastingdienst neemt gedurende het kalenderjaar aan dat zo’n aanwijzing heeft plaatsgevonden als de vergoeding of verstrekking niet tot het loon van de werknemer is gerekend. Ontdekt de Belastingdienst de aanwijzing buiten het kalenderjaar, dan zal de vergoeding of verstrekking worden beschouwd als belast loon van de werknemer. De vrije ruimte is dan niet alsnog van toepassing.
Tip
Wilt u voor een vergoeding of verstrekking een gerichte vrijstelling toepassen ‒ of deze ten laste van de vrije ruimte brengen ‒ dan doet u er verstandig aan dit op te nemen in de arbeidsovereenkomst of in het personeelshandboek. U kunt ook een lijst opstellen van veel binnen uw bedrijf voorkomende vergoedingen en verstrekkingen en deze bij voorbaat aanwijzen als eindheffingsbestanddeel.
3.3 Bent u voorbereid op het verbod op inhoudingen op het minimumloon?
Het verbod op inhoudingen op het minimumloon treedt in werking op 1 januari 2017. Er worden echter enkele uitzonderingen op het verbod toegestaan, maar dan moet u wel aan de voorwaarden voldoen. De uitzonderingen betreffen de inhouding van huisvestingskosten en zorgverzekeringspremie. Met een schriftelijke machtiging van de werknemer mag u de kosten voor huisvesting op het uit te betalen minimumloon inhouden tot een maximum van 25% van het minimumloon. Onder deze kosten vallen de huurprijs, de kosten voor nutsvoorzieningen (als er sprake is van een individuele meter) en de servicekosten. De verhuurder moet een woningbouwvereniging zijn of beschikken over een huisvestingkeurmerk conform de cao, zoals het SNF-certificaat uit de ABU-cao.
Eveneens met een schriftelijke machtiging van de werknemer mag u de kosten voor de zorgverzekering op het uit te betalen minimumloon inhouden tot maximaal het bedrag van de gemiddelde nominale premie die een verzekerde voor de zorgverzekering betaalt. In 2016 is dat € 103,58 per maand.
3.3.1 Uitgebreide uitzondering voor werknemers met arbeidsbeperking
Voor arbeidsbeperkte werknemers kunt u, na een schriftelijke machtiging, namens de werknemer uit het te betalen minimumloon betalingen doen ter zake van de huur, kosten van nutsvoorzieningen, premie zorgverzekering en lokale heffingen (o.a. rioolheffing, ozb en waterschapsbelasting).
Tip
Wilt u gebruik maken van de uitzonderingen op het verbod op inhoudingen? Zorg dan dat u zich tijdig voorbereidt door uw salarisadministratie hierop aan te passen.
3.4 Geen jaarloonuitvraag meer
De Belastingdienst kan bij ontbrekende of onjuiste aangiftegegevens na afloop van het kalenderjaar bij u als werkgever de jaarloongegevens van uw werknemers opvragen. De loonaangifteketen is echter zowel bij u als bij de Belastingdienst en het UWV zo veel verbeterd dat de jaarloonuitvraag niet meer nodig is en wordt afgeschaft per 1 januari 2017.
3.5 Lager gebruikelijk loon voor innovatieve start-up
Bent u een innovatieve start-up en voert u uw onderneming uit in een BV? In dat geval kunt u uw gebruikelijk loon in de eerste drie jaar op ten hoogste het minimumloon stellen. Dat is veel lager dan de ondergrens die een DGA normaliter ten minste moet aanhouden voor zijn loon. U komt voor de lage gebruikeloonregeling in aanmerking als u beschikt over een S&O-verklaring voor starters. Die is verkrijgbaar bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
3.6 Werkgevers- en werknemerslasten Zorgverzekeringswet
U gaat als werkgever volgend jaar minder werkgeversheffing Zorgverzekeringswet (Zvw) betalen voor uw werknemers. Het percentage gaat van 6,75% naar 6,65% van het loon. Het maximum bijdrageloon gaat in 2017 omhoog van € 52.765 naar € 53.697. Het percentage voor de inkomensafhankelijke werknemersbijdrage Zvw gaat van 5,5% omlaag naar 5,4%.
4. Schenken en erven
4.1 Vanaf 2017 permanent vrijgesteld schenken voor de eigen woning tot € 100.000
Vorig jaar is al besloten dat in 2017 de bestaande eenmalige verhoogde schenkingsvrijstelling voor de eigen woning van € 53.016 (in 2016) permanent wordt verhoogd naar € 100.000 per schenker. De begunstigde hoeft geen kind van de schenker te zijn om de permanente eenmalige schenkingsvrijstelling voor de eigen woning te kunnen benutten. Hij/zij moet wel voldoen aan de leeftijdsgrenzen. De begunstigde (of zijn/haar fiscaal partner) moet tussen 18 en 40 jaar zijn. Verder kan de begunstigde maar één keer van dezelfde schenker een schenking krijgen met toepassing van de permanente vrijstelling tot € 100.000. Vanaf 2017 is het mogelijk om de schenking te spreiden over drie achtereenvolgende jaren.
Let op
Bij een vrijgestelde schenking voor de eigen woning die gespreid over twee of drie jaren plaatsvindt, moet de begunstigde (of zijn/haar fiscaal partner) in al deze jaren aan de leeftijdsgrenzen voldoen.
4.1.1 Al eerder een verhoogde schenkingsvrijstelling benut?
Het kan zijn dat de begunstigde vóór 2017 al gebruik heeft gemaakt van een eenmalig verhoogde vrijstelling. Is de begunstigde geen kind van de schenker en heeft hij/zij gebruikgemaakt van de tijdelijk verhoogde schenkingsvrijstelling voor de eigen woning in de periode oktober 2013 tot 1 januari 2015? In dat geval kan geen vrijgestelde aanvulling worden gedaan.
Is de begunstigde uw kind? Dan hangt het af van het jaar waarin uw kind die schenkingsvrijstelling heeft benut of die schenking nog vrijgesteld kan worden aangevuld tot maximaal € 100.000 in 2017 en/of 2018. Heeft uw kind vóór 2010 de eenmalig verhoogde schenkingsvrijstelling benut? In dat geval raden wij u aan om nog dit jaar een vrijgestelde schenking voor de eigen woning te doen aan uw kind van maximaal € 27.570. U kunt dan in 2017 en/of 2018 nog een belastingvrije aanvulling doen van
€ 46.612. Zonder de schenking in 2016 kunt u in 2017 en 2018 slechts € 27.567 belastingvrij aanvullend schenken voor de eigen woning.
Heeft uw kind een eenmalig verhoogde schenkingsvrijstelling benut in de jaren 2010 tot en met 2014? In dat geval is in het geheel geen aanvulling mogelijk in 2017 en latere jaren.
Heeft uw kind een eenmalig verhoogde schenkingsvrijstelling benut in 2015 of 2016? In 2017 en/of 2018 kan dan in totaal nog € 46.612 belastingvrij worden geschonken voor de eigen woning. Na 2018 kan dit niet meer. Na 2018 is geen enkele aanvulling meer mogelijk als in de jaren 2010 tot en met 2016 door uw kind al een verhoogde vrijstelling is gebruikt.
4.1.2 Wat te doen in 2016 om vrijstellingen optimaal te benutten?
Heeft uw kind nog nooit gebruik gemaakt van een verhoogde schenkingsvrijstelling? In dat geval kunt u dit jaar nog € 53.016 belastingvrij schenken voor de eigen woning. Dit kan vervolgens in 2017 en/ of 2018 met € 46.612 aangevuld worden tot een totale belastingvrije schenking van € 99.628. Schenkt u aan uw kind in 2016 minder dan € 53.016, dan wordt de maximaal haalbare vrijstelling voor een schenking voor de eigen woning in 2017 en/of 2018 lager. Wordt bijvoorbeeld in 2016 € 30.000 vrijgesteld geschonken voor de eigen woning, dan kan in 2017 nog maximaal € 46.612 vrijgesteld worden aangevuld, waardoor de totale vrijstelling slechts € 76.612 bedraagt. Let op, ook in dit geval moet uw kind (of zijn/haar partner) in het jaar van de aanvulling aan de leeftijdsgrenzen voldoen.
4.2 Bespaar erfbelasting via jaarlijkse schenking aan uw kinderen
Bij uw overlijden wordt over uw vermogen erfbelasting geheven. Kinderen betalen 10% en/of 20%. Door tijdens uw leven gespreid te schenken, draagt u alvast vermogen over aan uw kinderen. Bij uw overlijden is er dan minder vermogen waarover uw kinderen erfbelasting verschuldigd zijn. Schenken levert dus in de toekomst een belastingbesparing op. U kunt fiscaal vriendelijk vermogen overhevelen naar uw kinderen door jaarlijks een bedrag van € 5.304 (in 2016) vrijgesteld te schenken. Uw kinderen hoeven dan geen aangiftebiljet voor de schenkbelasting in te dienen. Als u meer schenkt, moet over het meerdere schenkbelasting worden betaald. In dat geval moeten uw kinderen uiterlijk vóór 1 maart 2017 een aangiftebiljet voor de schenkbelasting hebben ingediend.
4.3 Eenmalig vrijgesteld schenken aan uw kinderen
Naast de jaarlijkse schenking kunt u uw kinderen (of hun partners) als zij ouder zijn dan 18 en jonger dan 40 jaar, ook eenmalig een hoger bedrag vrijgesteld schenken. Deze eenmalige schenking bedraagt € 25.449 (in 2016). Daarnaast kunt u aan deze kinderen – in plaats van de eenmalig verhoogde schenking – ook een extra verhoogde eenmalig vrijgestelde schenking doen van € 53.016 (in 2016). Zij moeten de schenking dan wel gebruiken voor de eigen woning of voor een dure studie. Alleen in het geval van een dure studie is een notariële schenkingsakte nodig.
4.3.1 Uitzondering bij eenmalige schenking vóór 1 januari 2010
Als uw kind vóór 1 januari 2010 al gebruik heeft gemaakt van de verhoogde eenmalige vrijstelling,
dan geldt als tijdelijke regeling dat u nog een extra eenmalige vrijgestelde schenking kunt doen van
€ 27.570 (in 2016). Die schenking moet uw kind dan wel benutten voor de eigen woning of voor een dure studie. De extra verhoogde eenmalig vrijgestelde schenking mag ook worden gesplitst in:
- een deel dat voor de eigen woning of een dure studie wordt gebruikt; en
- een deel dat voor andere doeleinden wordt aangewend, mits het laatstgenoemde deel niet meer bedraagt dan € 25.449 (in 2016). U moet de delen dan wel in hetzelfde kalenderjaar schenken en u mag deze vrijstelling uiteraard niet al eerder hebben benut.
Voor de eenmalig vrijgestelde schenkingen moet uw kind een schenkingsaangifte indienen, waarin hij/zij een beroep doet op de eenmalige vrijstelling. Uw kind moet die aangifte vóór 1 maart 2017 indienen.
Tip
U kunt uw kinderen ook via een lening helpen bij de koop of verbouwing van een eigen woning. De (eventueel hogere) rente kan dan via de jaarlijks vrijgestelde schenkingen van € 5.304 (in 2016) worden teruggeschonken. De kinderen hebben dan lagere woonlasten en u draagt alvast vermogen over waarover uw kinderen bij uw overlijden geen erfbelasting meer verschuldigd zijn.
4.4 Let op tijdige besteding tijdelijke verhoogde eigenwoningschenking bij verbouwing
In de periode tussen oktober 2013 en 1 januari 2015 kon tijdelijk ook gebruik worden gemaakt van de eenmalige extra verhoogde schenkingsvrijstelling voor de eigen woning van € 100.000. Werd die tijdelijk extra verhoogde schenkingsvrijstelling gebruikt voor de verbouwing of het onderhoud van een eigen woning? In dat geval kan de schenking nog tot 1 januari 2017 worden besteed. Zorg dus dat de verbouwing (of het onderhoud) eind dit jaar is afgerond en betaald. De woning die wordt verbouwd, moet in 2014 wel een eigen woning zijn van de begunstigde.
4.5 Stel fiscaal partnerschap voor schenk- en erfbelasting veilig
U kunt voor de schenk- en erfbelasting maar met één andere persoon fiscaal partner zijn. Naast gehuwden en geregistreerden kunnen ook samenwoners fiscaal partner van elkaar zijn. Dat bent u in ieder geval als u een notarieel samenlevingscontract met wederzijdse zorgplicht heeft of langer dan 5 jaar samenwoont. U moet bovendien gezamenlijk staan ingeschreven op hetzelfde adres in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Woont u korter dan 5 jaar samen, dan kunt u fiscaal partner van elkaar zijn door een notarieel samenlevingscontract met wederzijdse zorgplicht te laten opmaken en u beiden in te schrijven op hetzelfde adres in de GBA. U wordt dan voor de erfbelasting fiscaal partner van elkaar, zodra het samenlevingscontract 6 maanden heeft bestaan én u ten minste 6 maanden gezamenlijk stond ingeschreven in de GBA. Voor de schenkbelasting is die termijn zelfs 2 jaar. Bent u eenmaal fiscaal partner van elkaar, dan heeft uw partner bij uw overlijden recht op de partnervrijstelling van maximaal € 636.180 (in 2016) en op indeling in tariefgroep 1 (tarief: 10%/ 20%).
4.5.1 Benoem elkaar tot erfgenaam in een testament als u samenwoont
Heeft u geen testament waarin u elkaar tot erfgenaam benoemt? U doet er dan verstandig aan om dit alsnog te laten opmaken. Ook als u al vele jaren samenwoont. U heeft immers niets aan de ruime vrijstelling en gunstige tarieven als u niet van elkaar erft! In tegenstelling tot gehuwden (geregistreerden) bent u als samenwoners niet automatisch erfgenaam van elkaar. Dat bent u pas als u elkaar daartoe in een testament heeft benoemd.
4.6 Belastingvrij schenken aan uw kleinkinderen
U kunt jaarlijks belastingvrij aan uw kleinkinderen schenken. In 2016 kan dat tot een jaarlijks bedrag van € 2.122. Vanaf 2017 kunt u ook een hogere vrijgestelde schenking doen aan uw kleinkind tot maximaal € 100.000. Uw kleinkind moet de schenking dan wel voor de eigen woning gebruiken of een eigenwoningschuld of restschuld ermee aflossen (zie hiervoor onder 4.1).
4.7 Kies de juiste WOZ-waarde voor de geërfde woning
Als u een woning erft, dan moet u de waarde van die woning in beginsel op de WOZ-waarde waarderen van het jaar van overlijden. De peildatum van die WOZ-waarde is 1 januari van het jaar vóór het overlijdensjaar. U mag ook kiezen voor de WOZ-waarde op de peildatum van het overlijdensjaar. Daar moet u in de aangifte voor de erfbelasting dan wel expliciet om verzoeken. Bij een overlijden in 2016 wordt de waarde van de geërfde woning zonder verzoek dus op de WOZ-waarde 2016 vastgesteld, met als waardepeildatum 1 januari 2015. Mét verzoek wordt de WOZ-waarde van 2017 gehanteerd, met de waardepeildatum van 1 januari 2016. Nu de huizenprijzen de afgelopen jaren voortdurend zijn gezakt, kan u dit veel erfbelasting schelen.
Tip
Erfgenamen kunnen ook een nieuwe WOZ-beschikking aanvragen.
4.8 Serviceflats op marktwaarde waarderen
Erft u een serviceflat? De WOZ-waarde is dan vaak veel hoger dan de waarde waarvoor u de flat kunt verkopen. Als dit al lukt, want serviceflats zijn moeilijk verkoopbaar. Daarom mag u de serviceflat voor de erfbelasting op de marktwaarde waarderen. Deze waarde moet dan wel minimaal 30% lager zijn dan de WOZ-waarde. Laat daarom een taxatierapport opmaken om dit waardeverschil aan te tonen.
5. Omzetbelasting
5.1 Nieuwe regeling btw-teruggaaf bij oninbare vorderingen
U kunt de btw op oninbare vorderingen onder de huidige regelgeving niet via de reguliere btw-aangifte terugvragen. Heeft u de btw toch teruggevraagd (en gekregen) via de reguliere btw-aangifte? In dat geval mag de inspecteur deze btw bij u naheffen. De wettelijke regeling verplicht u om de btw op oninbare vorderingen via een apart teruggaafverzoek te doen. Hierin komt verandering vanaf 1 januari 2017. U mag dan de afgedragen btw die 1 jaar na de opeisbaarheid niet is betaald door uw afnemer, in mindering brengen in uw reguliere btw-aangifte. De afnemer moet de afgetrokken - maar niet betaalde - btw na een jaar corrigeren. Krijgt u de vordering na een jaar toch betaald, dan wordt u de btw weer verschuldigd. De afnemer krijgt dan alsnog de betaalde btw terug.
5.1.1 Overdracht aan andere ondernemer
Heeft u de vordering overgedragen aan een andere ondernemer? In dat geval treedt deze ondernemer in uw plaats voor de toepassing van de teruggaafregeling. Hij/zij moet dan wel een apart teruggaafverzoek doen. De overnemer mag dusde btw niet terugvragen via de reguliere btw-aangifte.
5.1.2 Overgangsregeling met gevolgen
Er is een overgangsregeling getroffen voor bestaande vorderingen, waarvoor op grond van de huidige btw-regels nog geen recht op teruggaaf wegens oninbaarheid bestaat. Voor deze vorderingen begint op 1 januari 2017 de 1-jaarstermijn te lopen. Daarnaast gaat ook voor nog niet betaalde crediteuren op 1 januari 2017 de 1-jaars termijn lopen. In de huidige wetgeving geldt hiervoor dat de al geclaimde btw bij niet betaling na 2 jaar weer verschuldigd is. Vanwege de wijziging van de 2-jaarstermijn naar de 1-jaarstermijn voor niet betaalde crediteuren, worden echter de posten die al opeisbaar zijn geworden in 2015 en op 1 januari 2017 nog niet zijn betaald, geacht op 1 januari 2016 opeisbaar te zijn geworden. Een btw-lek wordt hiermee voorkomen.
5.2 Eerder een btw-belast bouwterrein
Een kavel grond is volgens de Europese btw-regels eerder een bouwterrein dan op grond van de Nederlandse btw-regels. Als een perceel grond een bouwterrein is, dan is de levering van rechtswege belast met btw bij de verkoper. De koper hoeft in dat geval voor de verkrijging geen overdrachtsbelasting te betalen. Dit is de zogenoemde ‘samenloopvrijstelling’. Vanaf 1 januari 2017 worden de Nederlandse btw-regels aangepast aan de Europese btw-regels. In de nieuwe wetgeving is er al sprake van een bouwterrein bij levering van ‘onbebouwde grond dat kennelijk is bestemd om te worden bebouwd met een of meer gebouwen’. Dat geldt ook voor grond die door de verkoper nog onbebouwd wordt gemaakt. Met ‘kennelijk’ wordt bedoeld dat de koper en de verkoper met objectieve gegevens kunnen aantonen dat de intentie bestaat om op de grond te bouwen. Daarnaast wordt onder voorwaarden het toepassingsbereik van de samenloopvrijstelling met terugwerkende kracht tot 17 december 2015 verruimd.
Let op
Heeft u er belang bij dat de geleverde grond wordt aangemerkt als bouwterrein en dus belast is met btw? Weet dan dat u met terugwerkende kracht tot 17 december 2015 kunt verzoeken om teruggaaf of vermindering van de overdrachtsbelasting als de voldoening op aangifte of de naheffingsaanslag op of na deze datum onherroepelijk is komen vast te staan.
5.3 Wijziging btw-vrijstelling voor watersportorganisaties
Twee Nederlandse btw-vrijstellingen voor de verhuur van lig- en bergplaatsen door niet- winstbeogende watersportorganisaties zijn in strijd met de Europese btw-regels en worden daarom per 1 januari 2017 aangepast. Zo geldt de vrijstelling ook voor deze sportorganisaties als zij voor hun dienstverlening (naast vrijwilligers ook) gebruikmaken van werknemers. De vrijstelling wordt echter beperkt tot de verhuur van lig- en bergplaatsen voor vaartuigen die op basis van objectieve kenmerken geschikt en noodzakelijk zijn voor de sportbeoefening. Het daadwerkelijk gebruik van het vaartuig is daarvoor niet relevant. Daarom is volgens staatssecretaris Wiebes een roeiboot of skiff wel geschikt voor toepassing van de vrijstelling, maar een boot voor sportvissen niet. Een roeiboot is namelijk geschikt en noodzakelijk om de roeisport te kunnen beoefenen. Een boot is echter niet noodzakelijk voor sportvissen, omdat vissen ook kan plaatsvinden vanaf de walkant, het strand, een vlot of een steiger.
5.4 Herrekening en herziening van voorbelasting
Gebruikt u goederen en diensten voor zowel belaste prestaties als vrijgestelde prestaties? Er is dan sprake van gemengd gebruik. De voorbelasting die op deze goederen en diensten drukt, is niet volledig aftrekbaar. Aan het eind van het jaar moet u daarom een herrekening en/of een herziening van voorbelasting uitvoeren. Het resultaat geeft u aan in de aangifte over het laatste tijdvak van 2016.
5.5 Btw-correctie privégebruik auto van de zaak
Het privégebruik van de auto van de zaak moet u als werkgever of ondernemer als fictieve dienst belasten, als u of uw werknemer hiervoor geen vergoeding betaalt. Het woon-werkverkeer wordt overigens voor de btw tot het privégebruik gerekend. Als u of uw werknemer geen vergoeding betaalt voor het privégebruik, maar er is wel een sluitende rittenadministratie bijgehouden, dan bedraagt de btw 21% over de uitgaven voor de werkelijk gereden privékilometers. Betaalt u of uw werknemer geen vergoeding voor privégebruik en een sluitende rittenadministratie ontbreekt, dan wordt de btw forfaitair gesteld op 2,7% (in enkele gevallen 1,5%) van de catalogusprijs (incl. bpm en btw) van de auto. De btw berekent u naar rato van het aantal dagen dat de auto (mede) voor privédoeleinden ter beschikking heeft gestaan. Betaalt u of uw werknemer wel een vergoeding voor het privégebruik, dan is deze vergoeding in beginsel tegen 21% btw belast. U geeft de btw aan in het laatste tijdvak van het kalenderjaar.
5.5.1 Ook btw-correctie bij eigen bijdrage
De btw-correctie vindt ook plaats wanneer u of uw werknemer een vergoeding voor het privégebruik betaalt. Betaalt u of uw werknemer een onzakelijk lage vergoeding, dan moet die vergoeding ten minste op de normale zakelijke waarde worden gesteld. Dat is het bedrag dat u als werkgever of ondernemer ‘in de markt’ zou moeten betalen om de auto in gebruik te geven aan een werknemer of aan uzelf. Die waarde is niet altijd even eenvoudig vast te stellen. Daarom mag u ook een evenredig deel van de aan het privégebruik toerekenbare totale kosten (waaronder de afschrijving) van de auto als grondslag voor de btw-correctie hanteren. Als u deze berekening niet kunt maken, omdat bijvoorbeeld het aantal privékilometers niet bekend is, dan mag u toch de forfaitaire btw-correctie van 2,7% of 1,5% over de catalogusprijs toepassen. De eigen bijdrage voor het privégebruik moet dan wel lager zijn dan de normale waarde.
5.6 BUA-correctie voor personeelsvoorzieningen
De aftrek van voorbelasting voor personeelsvoorzieningen wordt op grond van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting (BUA) uitgesloten, tenzij de kosten per werknemer onder het bedrag van € 227 per jaar zijn gebleven. U moet aan het einde van het jaar beoordelen of deze grens al dan niet wordt overschreden. Bij overschrijding van het bedrag is de btw op de kosten niet aftrekbaar. Tot de personeelsvoorzieningen behoren onder meer het personeelsfeest of bedrijfsuitje, kerstpakketten en dergelijke. Voor kantineverstrekkingen geldt een aparte regeling.
6. Kindregelingen
6.1 Minder kosten voor kinderopvang
Alle ouders die kinderopvangtoeslag ontvangen, gaan minder betalen voor de kinderopvang. De verhoging wordt vormgegeven door het tegemoetkomingspercentage voor de kosten van kinderopvang voor het eerste kind en voor het tweede kind (en volgende kind(eren)) te verhogen. Dit betekent voor ouders met een toetsingsinkomen van minder dan € 18.485 94% van de kinderopvangkosten voor het eerste kind en 95% voor het tweede (en volgende kind(eren)) niet zelf hoeven te betalen. Voor ouders met een toetsingsinkomen van € 99.999 en hoger is het minimale tegemoetkomingspercentage voor het eerste kind verhoogd van 23,8% naar 33,3%.
6.1.1 Maximum uurprijzen kinderopvang vanaf 2017
In 2017 stijgen ook de maximale uurprijzen waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden gekregen. De maximale uurprijs voor dagopvang wordt € 7,18 (in 2016: € 6,89), voor buitenschoolse opvang € 6,69 (in 2016: € 6,42) en voor gastouderopvang € 5,75 (in 2016: € 5,52). Per kind kunt u maximaal 230 uur per maand kinderopvangtoeslag krijgen. Wordt een ouder of diens partner in 2017 werkloos, dan behoudt hij/zij gedurende zes maanden dezelfde aanspraak op kinderopvangtoeslag.
Tip
Zorg dat u de kinderopvangtoeslag tijdig aanvraagt. U kunt de toeslag aanvragen voor de kinderopvangkosten die zijn gemaakt vanaf 3 maanden vóór de datum van de aanvraag.
6.2 Meer kindgebondenbudget
Het kindgebonden budget is in tegenstelling tot de kinderbijslag wel inkomensafhankelijk. U komt voor het maximumbedrag in aanmerking als u een (gezamenlijk) inkomen heeft tot € 19.759. Daarboven neemt het budget af, naarmate uw inkomen stijgt. Het maximale bedrag voor het eerste kind wordt volgend jaar verhoogd met ruim € 100 tot € 1.142 per jaar. Het bedrag voor het tweede kind wordt ook verhoogd met maximaal € 100 tot € 898 per jaar. Voor ieder volgend kind komt er per kind € 285 bij. Zijn uw kinderen tussen de 12 en 15 jaar, dan wordt uw kindgebonden budget verhoogd met € 234. Zijn uw kinderen 16 of 17 jaar? In dat geval wordt het kindgebonden budget verhoogd met € 417.
Let op
Komt u in aanmerking voor het kindgebonden budget en bent u alleenstaand? In dat geval krijgt u vanaf volgend jaar extra budget van maximaal € 3.076 per jaar.
7. Pensioen
7.1 Einde pensioen in eigen beheer
U heeft als DGA voor uw pensioen een voorziening op de balans van uw BV opgenomen. Uw BV treedt dus als het ware op als ‘verzekeraar’ van uw pensioen. Vanaf 1 januari 2017 vervalt deze mogelijkheid voor na die datum toe te kennen aanspraken op pensioen. Voor de tot die datum opgebouwde aanspraken krijgt u drie keuzemogelijkheden die gelden voor pensioen dat nog in de opbouwfase verkeert en, zoals het er nu naar uitziet, ook voor ingegane pensioenuitkeringen. Uw keuze moet u kenbaar maken in 2017, 2018 of 2019. U heeft de volgende keuzemogelijkheden:
- Uw opgebouwde pensioen afkopen in 2017, 2018 of 2019 met een korting;
- Uw opgebouwde pensioen zonder fiscale gevolgen omzetten in een spaarvariant (oudedagsverplichting of ODV genoemd);
- Uw bestaande pensioenaanspraken in stand laten.
7.1.1 Toestemming partner
Als u gebruik wilt maken van de mogelijkheid tot afkoop of de spaarvariant moet uw (ex-) partner schriftelijk toestemming geven. Uw (ex-)partner heeft bij echtscheiding in principe recht op een deel van het ouderdomspensioen en het partnerpensioen. Als gevolg van de keuze voor afkoop of spaarvariant verspeelt hij/zij deze rechten bij overlijden van de DGA of bij een mogelijke echtscheiding. Hij/zij wil wellicht wel instemmen met de afkoop of de spaarvariant als u tegenover het verlies van zijn/haar pensioenrechten voldoende compensatie biedt. U hoeft uw partner echter niet direct financieel te compenseren op het moment van de afkoop. U mag uw partner ook op een ander wijze compenseren voor zijn/haar verlies aan pensioenrechten. De staatssecretaris noemt hiervoor enkele mogelijkheden, zoals:
- het aan uw partner toekomende deel van het afgekochte pensioen onderbrengen bij een verzekeraar;
- aanpassen van de huwelijkse voorwaarden;
- het treffen van een overlijdensrisicoverzekering voor de partner bij een externe verzekeraar;
- het doorbetalen aan uw partner van een deel van de ontvangen afkoopsom.
Het is dan ook van het grootste belang dat uw (ex-)partner deugdelijk wordt geïnformeerd en dat u hem/haar betrekt bij de keuze die u wilt maken ten aanzien van uw pensioen in eigen beheer.
Stemt uw partner niet in met de afkoop of met de overstap naar de spaarvariant? Dan worden de eigenbeheeraanspraken bevroren.
7.1.2 Actie uiterlijk vóór 1 april 2017
Hoewel u uw keuze pas na 2016 moet bepalen, was het oorspronkelijk de bedoeling dat u al voor het einde van dit jaar twee zaken had geregeld: het premievrij maken van de pensioenregeling (voor zover dat niet al eerder is gebeurd) en - indien gewenst - het overbrengen van extern verzekerde pensioenkapitalen naar eigen beheer. Staatssecretaris Wiebes heeft echter vastgesteld dat u hiervoor meer tijd nodig heeft. Hij verleent u daarom uitstel tot 1 april 2017 om deze zaken te regelen.
Het premievrij maken van de pensioenregeling.
Op grond van de Wet op de loonbelasting is een BV met ingang van 1 januari 2017 geen toegestane verzekeraar meer voor pensioenregelingen. U bent echter in civielrechtelijke zin een pensioenovereenkomst aangegaan met uw BV die, zonder nadere maatregelen, ook na 1 januari 2017 doorloopt. In veel pensioenovereenkomsten staat dat de BV als verzekeraar optreedt. Na 1 januari 2017 voldoet een dergelijke overeenkomst niet meer aan de eisen en zal – zonder nadere maatregelen - daarom onzuiver worden. Dat betekent dat de waarde in het economisch verkeer van de aanspraken wordt belast en dat er revisierente verschuldigd is. Daarom moet u uw pensioenregeling, voor zover dat nog niet eerder is gebeurd, premievrij maken. Daarvoor krijgt u de tijd tot 1 april 2017. Tot dat tijdstip mag uw BV nog optreden als een toegelaten verzekeraar.
Extern verzekerde pensioenkapitalen
Indien gewenst kunt u tot 1 april 2017 ook nog het pensioenkapitaal dat u buiten uw BV heeft verzekerd bij een verzekeraar overbrengen naar uw eigen beheer-BV. Na 1 april 2017 is dit niet meer mogelijk. Dit tijdig overgebrachte kapitaal kan dan ook worden betrokken bij de keuzemogelijkheden voor het pensioen in eigen beheer.
7.2 Niet meer doorwerken om pensioen uit te stellen
In uw pensioenregeling staat wanneer u met pensioen gaat. Dat kan eerder zijn dan het moment waarop u uw AOW krijgt. In een pensioenregeling is bijvoorbeeld de pensioeningangsleeftijd 65 jaar, terwijl u later AOW krijgt. Onder de huidige regelgeving kunt u de ingangsdatum van uw pensioen alleen uitstellen als u blijft doorwerken. Hierin komt verandering per 1 januari 2017. Dan vervalt de doorwerkvereiste. U kunt dan ook uw pensioen uitstellen - bijvoorbeeld tot aan de datum waarop u uw AOW-leeftijd bereikt - zonder dat u doorwerkt.
7.3 Maximum pensioenopbouw vervalt
Tegelijk met de vorige maatregel vervalt ook de eis dat u niet meer pensioen (inclusief AOW) mag opbouwen dan 100% van uw laatstverdiende loon. Dit geldt ook voor de hiervan afgeleide grenzen voor het partnerpensioen en het wezenpensioen.
7.4 Oplossing voor tegenvallend pensioen verlengd tot 1 juli 2017
Bereikt u binnenkort uw pensioenleeftijd en heeft uw pensioen opgebouwd in een beschikbare premieregeling? In dat geval kunt u worden geconfronteerd met tegenvallende uitkeringen. Oorzaak: de lage rente waartegen het pensioen moet worden aangekocht. Goed nieuws is dat deze problematiek wordt aangepakt met het Wetsvoorstel verbeterde premieregeling. Tot het moment van invoering van deze wet mag u een pensioenknip toepassen. U kunt met het vrijkomende pensioenkapitaal in eerste aanleg een tijdelijke uitkering bedingen. Het restant van het kapitaal wordt dan gebruikt voor een uitgestelde uitkering. Zo wordt ‘gespeculeerd’ op een stijging van de rente. Er zijn wel een paar voorwaarden:
- de ingangsdatum van de tijdelijke uitkering moet liggen vóór 1 juli 2017 (dit was eerst 1 januari 2017);
- de tijdelijke uitkering mag niet langer duren dan twee jaar; en
- er geldt een beleggingseis voor de pensioenuitvoerder. Het kapitaal dat resteert na aankoop van de tijdelijke uitkering moet worden belegd tegen een lager risicoprofiel.
7.5 Nederlanders in Duitsland met bedrijfspensioen- of lijfrente-uitkering opgelet!
Sinds 1 januari 2016 is het nieuwe belastingverdrag met Duitsland in werking getreden. Heeft u een bedrijfspensioenuitkering uit Nederland of een Nederlandse lijfrente-uitkering of een socialezekerheidsuitkering? Deze uitkeringen worden sinds 1 januari jl. niet meer laag belast in Duitsland. Nederland heft sindsdien als deze uitkeringen tezamen meer bedragen dan € 15.000. Dat geldt ook als u een in Nederland opgebouwd pensioen of lijfrente hebt ondergebracht bij een Duits pensioenfonds of een Duitse lijfrenteverzekeraar. De uitkerende instantie houdt sinds 1 januari 2016 Nederlandse loonbelasting in op uw pensioen- of lijfrente- en/of socialezekerheidsuitkering. Vanaf 1 januari 2016 geldt voor bedrijfspensioenuitkeringen en lijfrente-uitkeringen onder voorwaarden wel gedurende 6 jaar een lager oplopend tarief van maximaal 10% in 2016 tot 30% in 2021.
Tip
De uitkerende instantie houdt bij de inhouding van loonbelasting geen rekening met dit tijdelijk lagere tarief. De teveel ingehouden loonbelasting kunt u teugvragen in Nederland door een aangifte inkomstenbelasting in te dienen. Het is ook mogelijk om een voorlopige teruggaaf te vragen.
7.5.1 Einde overgangsregeling
Vorig jaar kon u kiezen om in 2016 gebruik te maken van een overgangsregeling voor al ingegane pensioen- en lijfrente-uitkeringen. Deze uitkeringen vallen nog tot 1 januari 2017 onder het voordelige Duitse belastingregime. Daarna eindigt de overgangsregeling. Heeft u echter dit jaar gebruikgemaakt van deze regeling, dan is uw bedrijfspensioenuitkering en/of uw lijfrente-uitkering vanaf 2017 nog wel 6 jaar laag belast in Nederland.
Let op
Een eventuele socialezekerheidsuitkering (AOW, WIA etc.) telt wel mee voor de toets aan de grens van € 15.000, maar valt zelf niet onder het lagere tarief. Dat geldt ook voor Nederlandse overheidspensioenuitkeringen, afkoopsommen van pensioenen of lijfrenten en andere inkomsten die u uit Nederland ontvangt.
8. Sociale zekerheid en arbeidsrecht
8.1 Lage-Inkomensvoordeel (LIV) vanaf 2017
Het Lage-inkomensvoordeel (LIV) treedt per 1 januari 2017 in werking. Het LIV is een in 2018 te betalen tegemoetkoming aan werkgevers, wanneer u op of na 1 januari 2017 de twee laagste inkomensgroepen in dienst heeft of neemt. De tegemoetkoming bedraagt € 1,01 per verloond uur met een maximum van € 2.000 als het gemiddelde jaarloon van de betreffende werknemers tussen 100% en 110% van het wettelijk minimumloon bedraagt. Heeft u of neemt u werknemers in dienst met een gemiddeld jaarloon tussen 110% en 120% van het wettelijk minimumloon? In dat geval bedraagt de tegemoetkoming € 0,51 per verloond uur met een maximum € 1.000 per werknemer per kalenderjaar. U kunt het LIV benutten als er ten minste 1.248 verloonde uren (24 uren per week) zijn opgenomen in de loonaangifte.
8.1.1 Zorg voor correcte administratie
U hoeft de tegemoetkoming niet apart aan te vragen. Het UWV stelt het LIV vast op grond van de inkomensgegevens in de loonaangiften. Het is dus van groot belang dat u ervoor zorgt dat uw administratie correcte en volledige informatie bevat. Dient u onjuiste of onvolledige loonaangiften in, dan heeft dat - naast een boete - direct gevolgen voor het LIV.
Let op
U krijgt het LIV alleen voor werknemers in de laagste inkomensgroepen die de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt.
8.2 Actie nodig om eigenrisicodrager WGA te blijven
Bent u nu eigenrisicodrager voor de WGA, dan bent u dat alleen voor uw vaste werknemers. Voor uw flexibele werknemers kon u tot 1 januari 2017 geen eigenrisicodrager worden. Maar daarin komt verandering. Heeft u ook flexibele werknemers in dienst? In dat geval moet u ook voor hen eigenrisicodrager voor de WGA worden om vanaf 1 januari 2017 eigenrisicodrager voor de WGA te kunnen blijven. U moet dan sowieso actie ondernemen en ervoor zorgen dat de Belastingdienst uiterlijk 31 december 2016 een nieuwe garantieverklaring van u heeft ontvangen. Doet u dat niet of niet tijdig, dan wordt u vanaf 1 januari 2017 voor het totale WGA-risico weer publiek verzekerd gedurende ten minste 3 jaar. U kunt de nieuwe, verplicht te gebruiken garantieverklaring downloaden van de website van de Belastingdienst.
Let op
Als u eigenrisicodrager Ziektewet bent en u wilt dit blijven, hoeft u niets te doen. Bent u nu geen eigenrisicodrager, maar wilt u dat voor de WGA (vast én flex) en/of voor de ZW wel worden? In dat geval kunt u niet eerder overstappen dan per 1 juli 2017, mits u uiterlijk 1 april 2017 bij de Belastingdienst het eigenrisico dragen aanvraagt.
8.3 Voortaan no-riskpolis arbeidsgehandicapte onbeperkt geldig
Neemt u een arbeidsgehandicapte in dienst? In dat geval kunt u gebruikmaken van een no-riskpolis. Wordt de arbeidsbeperkte werknemer ziek, dan is de loondoorbetaling door deze polis afgedekt. De polis was tijdelijk (tot 1 januari 2021), maar voortaan kunt u de no-riskpolis onbeperkt gebruiken.
Wilt u een werknemer met een arbeidsbeperking in dienst nemen? Kijk dan op de nieuwe kandidatenverkenner (www.werk.nl/kandidatenverkenner) om de juiste persoon te vinden.
8.4 No-riskpolis oudere werklozen
U kunt vanaf volgend jaar ook gebruikmaken van een no-riskpolis voor het in dienst nemen van werklozen van 56 jaar of ouder, die langer dan een jaar een WW-uitkering hebben. Wordt de werknemer langdurig ziek, dan neemt het UWV het ziekengeld voor haar rekening.
8.5 Minimum(jeugd)loon stapsgewijs omhoog
Een 22-jarige werknemer heeft vanaf 1 juli volgend jaar recht op het volledige minimumloon. In 2019 geldt dit voor een werknemer van 21 jaar. Daarnaast wordt het minimumloon voor werknemers van 18 tot en met 21 jaar verhoogd.
Als meer dan 40 uur per week wordt gewerkt moet de werknemer voor het meerwerk worden betaald. Hij/zij heeft dan dus evenredig meer recht op het wettelijk minimumloon. Verder mag aan een werknemer nog wel een stukloon worden betaald, maar ook dat moet ten minste het wettelijk minimumloon bedragen.
8.6 Doe de sectorcheck
De Belastingdienst deelt uw bedrijf in een bepaalde sector in voor de sociale verzekeringspremies. U betaalt in de ene sector meer premie dan in de andere sector. Het is dus van groot belang dat u in de juiste premiesector bent ingedeeld. Wijzigen uw bedrijfsactiviteiten, dan is de kans groot dat uw bedrijf in een andere sector moet worden ingedeeld. In de praktijk blijkt dat de sectorindeling vaak niet juist is. Laat daarom de sectorindeling controleren. Het kan u veel premie besparen als u in een sector wordt ingedeeld met een lagere premie. Bovendien bespaart u boetes en naheffingen als blijkt dat u in een andere sector moet worden ingedeeld en juist meer premie moet betalen.
8.7 Geen transitievergoeding bij vervangende cao-voorziening
Tot nu toe kan uw werknemer geen aanspraak maken op een transitievergoeding als er in een cao een gelijkwaardige voorziening is opgenomen. Die gelijkwaardige voorziening kan zijn een eigen vergoedingsregeling, scholingsfaciliteiten, outplacement of een bovenwettelijke WW-regeling. De gelijkwaardigheid van de vervangende cao-voorziening leidt echter tot problemen bij ontslag om bedrijfseconomische redenen. De regeling wordt daarom aangepast ten aanzien van (alleen) het ontslag om bedrijfseconomische redenen. In dat geval hoeft de cao-voorziening niet meer gelijkwaardig te zijn aan de transitievergoeding. Het is aan de cao-partijen om de inhoud en omvang van de cao-voorziening te bepalen en door wie deze voorziening verschuldigd is. Dat hoeft niet de individuele werkgever te zijn. De cao-voorziening kan ook alleen bestaan uit van-werk-naar-werk-arrangementen. Deze maatregel treedt naar verwachting op 1 januari 2018 in werking.
8.8 Compensatie transitievergoeding bij ontslag na langdurige ziekte
Een andere wijziging van de Wet werk en zekerheid voorziet in een compensatie voor de transitievergoeding die u verschuldigd bent bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Deze compensatie wordt betaald uit het Algemeen werkloosheidsfonds (Awf). De uniforme premie zal daardoor worden verhoogd. De compensatie moet het voor u als werkgever niet meer nodig maken om een werknemer na 2 jaar ziekte uitsluitend in dienst te houden om aan de betaling van de transitievergoeding te ontkomen. Ook deze maatregel moet op 1 januari 2018 in werking treden en krijgt mogelijk terugwerkende kracht tot 1 juli 2015.
9. Familierecht
9.1 Van algemene naar beperkte huwelijksgemeenschap
Als u nu trouwt of een geregistreerd partnerschap aangaat en u regelt onderling verder niets, dan bent u gehuwd/geregistreerd in algemene gemeenschap van goederen. Dat wil zeggen dat vanaf dat moment al uw bezittingen en schulden worden samengevoegd en u ieder voor de helft daarvan eigenaar bent. Dit basisstelsel verandert vanaf 1 januari 2017, als ook de Eerste Kamer hiermee instemt. De algemene gemeenschap van goederen wordt dan een beperkte gemeenschap van goederen. De nieuwe regels zullen gelden voor huwelijken of geregistreerde partnerschappen die op of na 1 januari 2017 worden gesloten.
9.1.1 Beperkte huwelijksgemeenschap
Er is voorgesteld om de algemene gemeenschap van goederen te beperken tot het vermogen dat u en uw partner opbouwen tijdens het huwelijk (partnerschap). Bezittingen en schulden die u elk had voor het huwelijk blijven privébezit. Waren bepaalde bezittingen en schulden al vóór het huwelijk (partnerschap) gemeenschappelijk eigendom, dan blijven die dat ook na het huwelijk (partnerschap), bijvoorbeeld een gezamenlijke eigen woning die gezamenlijk is gefinancierd. Elk van de partners wordt dan voor 50% eigenaar, ook als vóór het huwelijk (partnerschap) die verhouding anders lag.
Schenkingen en erfenissen die u ontvangt tijdens het huwelijk blijven privévermogen van de partner die deze vermogensbestanddelen ontvangt. Een uitsluitingsclausule, waarbij de schenker of erflater bepaalt dat de schenking of het erfdeel niet in een huwelijksgemeenschap mag vallen, is dan niet meer nodig. Wil de schenker of erflater juist wel dat de schenking of het erfdeel tot de huwelijksgemeenschap kan behoren? In dat geval kan hij/zij een insluitingsclausule opnemen in de schenkingsakte of zijn/haar testament.
9.1.2 Correcte administratie van groot belang
Als u niet vastlegt wat uw vermogen was voordat u in het huwelijk trad, of als u de tijdens het huwelijk ontvangen schenkingen en/of erfenissen niet administreert, dan wordt ervan uitgegaan dat deze goederen tot de gemeenschap behoren. U zult dan moeten bewijzen dat dit niet zo is. Een correcte administratie is dus van groot belang om dit bewijs te kunnen leveren. Dat begint al bij de start van het huwelijk (partnerschap). U legt dan vast welke bezittingen en schulden privé zijn van u of uw partner en welke bestanddelen tot de beperkte gemeenschap behoren. Tijdens het huwelijk moet u zorgen dat u mutaties in de privévermogens en het gemeenschapsvermogen bijhoudt, bijvoorbeeld bij aankopen of het aangaan van schulden. Maar ook als u of uw partner een schenking of erfenis ontvangt.
9.1.3 Tot slot
De nieuwe beperkte gemeenschap van goederen zal voor veel particulieren een stap vooruit zijn. Al wordt een deel van de stap vooruit tenietgedaan door de administratieve lastenverzwaring. Voor ondernemers en DGA’s biedt het nieuwe huwelijksvermogensrecht weinig voordeel. Zij doen er nog steeds verstandig aan om huwelijkse voorwaarden te laten opmaken. Al was het alleen maar om de partner optimaal te beschermen tegen het ondernemersrisico.